Zoals u misschien al heeft gehoord of gelezen is op 1 november 2018 de Wet van 15 april 2018 houdende de hervorming van het ondernemingsrecht in werking getreden. Wij geven u hierbij een beknopt overzicht van wat er is veranderd en wat de impact is van deze wetswijziging.
Het gewijzigde Wetboek Economisch Recht (WER) introduceert een nieuw (moderner) begrip “onderneming”. In het bijzonder is vanaf 1 november het onderscheid tussen de burgerlijke en de handelsvennootschap uit het ondernemingsrecht verdwenen en zal elk van volgende organisaties als een onderneming worden beschouwd:
- iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;
- iedere rechtspersoon (met inbegrip van de VZW’s);
- iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid (met uitzondering van organisaties zonder rechtspersoonlijkheid die niet aan winstuitkering doen of beogen te doen).
Sinds 1 november bestaat er bijgevolg geen onderscheid meer tussen handelsvennootschappen en burgerlijke vennootschappen. Vrije beroepen, VZW’s, landbouwers, burgerlijke maatschappen, enz zijn vanaf 1 november 2018 ondernemingen volgens het nieuwe WER waardoor zij ook vallen onder de nieuwe ondernemingsrechtbank, die de rechtbank van koophandel vervangt.
De aanpassing van de rechtsvorm voor burgerlijke vennootschappen met handelsvorm wordt automatisch doorgevoerd in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) en er is dus voorlopig geen notariële statutenwijziging nodig. Het is echter wel mogelijk dat naar aanleiding van het nieuwe Wetboek van vennootschappen er toch nog een statutenwijzing dient te gebeuren.
Voortaan moeten dus alle ondernemingen worden ingeschreven in de KBO aangezien er geen onderscheid meer bestaat tussen handelsondernemingen en niet-handelsondernemingen. Dit heeft ook gevolgen op het vlak van vennootschapsbijdragen. Er bestaat, onder bepaalde voorwaarden, een vrijstelling van de vennootschapsbijdragen in de eerste drie jaren na de oprichting. Eén van die voorwaarden was dat de vennootschap moest zijn ingeschreven in de KBO. Burgerlijke vennootschappen onder handelsvorm (artsen, kinesitherapeuten en andere vrije beroepen) konden bijgevolg niet genieten van de vrijstelling.
Voor vennootschappen die zijn opgericht vanaf 1 november 2018 is deze voorwaarde afgeschaft. De overige 2 voorwaarden blijven wel nog van toepassing, zijnde (1) het moet gaan om een personenvennootschap en (2) in de loop van de periode van tien jaar vóór de oprichting mogen de zaakvoerders of bestuurders ten hoogste drie jaar zelfstandig geweest zijn.
Een bijkomend gevolg van het gewijzigd ondernemingsrecht is dat alle burgerlijke vennootschappen en alle tijdelijke vennootschappen ook boekhoud-plichtig worden. In de praktijk hield een tijdelijke vennootschap meestal wel al een afzonderlijke boekhouding bij maar dit wordt nu dus verplicht.
Bovendien zal er ten minste één keer per jaar een inventaris moeten worden opgemaakt van alle bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen en alle bronnen bestemd voor de uitbating. Op basis van de dagboeken en de inventaris zal er een jaarrekening moeten worden opgemaakt. Deze jaarrekening zal in de meeste gevallen echter niet moeten worden neergelegd bij de Nationale Bank van België.
Deze nieuwe wetgeving heeft dus duidelijk meer gevolgen dan op het eerste zicht lijkt. Bovendien is het afwachten wat de impact van het nieuwe Wetboek Vennootschappen hierop zal zijn. Wij volgen dit uiteraard verder op en houden u op de hoogte.